Bodemmineralen, sporenelementen en zuurgraad worden bodemchemie genoemd en zijn een belangrijk onderdeel van een weerbare bodem. Het zorgt in de eerste plaats voor de aanvoer van bouwstenen naar de plant. Een tekort aan stikstof, fosfaat, kali en magnesium zorgt voor een remming in de groei en maakt de plant kwetsbaarder voor ziekten en extreme weersomstandigheden.
Een juiste balans van mineralen in de bodem is het beste voor een ongestoorde plantengroei. Naast de macro-elementen moeten ook sporenelementen voldoende aanwezig zijn voor goed functioneren van alle plantsystemen. Om een goede opname te bevorderen mag de zuurgraad van de bodem niet te laag en niet te hoog zijn. Een pH van 5,5 op zandgrond is prima en voor kleigrond is een pH van 7 een goede streefwaarde. Het is vaak wel nodige een aantal sporenelementen aan te vullen. Zo is bijvoorbeeld mangaan niet erg mobiel en moeilijk opneembaar bij een hoge pH, een bladbemesting is in dit geval de beste optie.
Het CEC complex is het platform waarop kationen(voedingstoffen ) worden uitgewisseld. Hoe groter het CEC hoe meer buffer een bodem heeft. Het CEC bestaat uit negatief geladen kleideeltjes(lutum) en organische stof. Om het buffer te vergroten kan een pH verhoging soms helpen.
Het is belangrijk dat voedingsstoffen niet uitspoelen, met name stikstof is hier gevoelig voor en kan bij veel regen makkelijk wegspoelen naar diepere lagen en uiteindelijk naar het grondwater. Groeiende gewassen kunnen dit voorkomen. Om na de hoofdteelt niet alsnog uitspoeling te krijgen is het slim om groenbemesters te telen als vanggewas. Met name bladrammenas en Japanse haver zijn hier geschikt voor. Deze gewassen kunnen stikstof en andere elementen “meenemen” naar het volgende hoofdgewas.